
Door: Rabin Gangadin
In 1974 , een jaar vóór de onafhankelijkheid van Suriname, maakte de Surinaamse kinderboekenschrijfster Thea Doelwijt zowel in Suriname als in Nederland opmars met haar opzienbarend toneelstuk LAND TE KOOP. Op zich was dit toneelstuk een zeer futuristische blik van haar.
Tot op heden dreigt Suriname de jaarlijkse herdenking van haar onafhankelijkheid met veel fanfare en folklore ten spijt, in de uitverkoop te geraken. Het toneelstuk bestreek de periode van de onafhankelijkheidsperikelen in Suriname waarbij de twee grootste bevolkingsgroepen t.w. de Creolen en de Hindoestanen op gespannen voet met elkaar stonden. Creolen wilden toentertijd de onafhankelijkheid, koste wat het kost, er doorheen gedrukt hebben en Hindoestanen wilden het pas op een moment dat de ontwikkelingen van Suriname zich in rustig vaarwater zouden bevinden.
Albert Helman bijvoorbeeld schreef in zijn roemruchte studie “de verovering van Eldorado,” dat Surinamers geen karaktervastheid en courage zouden kennen. En inderdaad, de fervente voorvechters voor de onafhankelijkheid van Suriname verplaatsten zich evenals de tegenstanders ervan in een collectieve stoottroep richting Nederland en lieten Suriname in haar deplorabele staat ver achter zich. Na de gebruikelijke douane-checks op Schiphol te hebben overleefd, vervolgden beide groepen – met hun uit Suriname meegetorste geestelijke haatbagage – in Nederland hun eigen weg.
Hindoestanen dromden samen in gemeente Den Haag, wellicht met het oog op Scheveningen; waarvan ze dachten er ooit hun lijken op het strand te kunnen cremeren. Creolen daarentegen maakten, zoals Edgar Cairo in zijn roman “collectieve schuld” beschreef, van de Bijlmermeer een afspiegeling van de in Suriname bestaande slumpwijk Poptji Djari, en transformeerden de Rotterdamse kruiskade tot kroeskade.
Surinamers vormen samen geen natie maar vertegenwoordigen er juist het tegenovergestelde van. Een natie heeft als kenmerk: collectieve taal, een collectief volksideaal; collectief volksstreven; collectieve volksgrondhouding. In Suriname legt de ene de ander maar wat op en schuwt daarbij niet de eigen vermeende suprematie als eindbestemming neer te zetten waar de rest naar toe zou moeten groeien.
Een illustratief voorbeeld t.a.v. de verscheurdheid binnen het Surinaamse volk is het bezoek van de Surinaamse president Santokhie aan Nederland in 2022. Santokhie; opzichtig geflankeerd door de wanstaltige en onbeduidende Surinaamse ambassadeur R. Khargie, werd door Creolen luidruchtig weg-gejuicht. De president werd ook gehinderd om een lezing te geven over de Creoolse vrijheidsstrijder Anton De Kom. Hun motto was: “Een Hindoestaan moet ons niets komen vertellen over onze eigen historische held.”
Als een hooggeplaatste Nederlander dezelfde lezing had gehouden, zou men naar betrokkene met deferentie staan luisteren. Men zou in zijn verbeelding de fata morgana ontwaren van de priester die ten tijde van de zending en missie de zieltjes van de bosnegers kon winnen door hen spiegeltjes en kraaltjes te offreren. Althans, zo staat het in de Surinaamse geschiedenisboeken.
Er zijn bepaalde invloedrijke Surinamers geweest die leden aan een morbide vorm van geldingsdrang. Deze drang vormde proportioneel maar een bescheiden fractie van het werkelijk aanwezige talent in hen. Ze hoefden even de kans te krijgen om zich op een podium of een altaar te mogen verwaardigen als iemand die heel wat in z’n mars zou kunnen hebben, maar als gevolg van deze emotionele druk raakte men bedolven onder het puin van het eigen vergruisde ego.
De eerste vraag die bij deze opkomt is het volgende: Surinamers hebben zich met hun indrukwekkende opmars gewaand een eclatante voorsprong te hebben op andere etnische groepen in Nederland ondanks het feit dat zij zienderogen hebben moeten toekijken hoe zij door deze zogenaamd achtergestelde groepen zowel van links als van rechts kriskras werden geknepen en ingehaald. Hoe komt het dat zij zich dit hebben laten gebeuren dan wel overkomen?
Surinamers hebben zich in Nederland nooit indrukwekkend kunnen en willen neerzetten, hetgeen vele andere bevolkingsgroepen wel gelukt is. De andere groepen kennen een ongekende groepsgebondenheid waar Surinamers niet aan kunnen tippen. Als er in die groepen iets wordt ondernomen, krijgt dat meteen een breed maatschappelijk draagvlak in tegenstelling tot de Surinaamse gemeenschap waarbinnen er gelijk een polarisatie en machtsaspiratie ontstaat.
Festivals als de voormalige brassa dé (dag der éénwording), de tegenwoordige Milan (eendrachtigheid) Kwakoe etc. zijn eerder plekken voor een vereffening dan voor een hartstochtelijk en nostalgisch weerzien. Men schiet gelijk meteoren rakelings langs elkaar heen, elkaar met de straffe en details- absorberende blikken uit hun optische kastanjes vastnagelend.
Het enige dat Surinamers naadloos aan elkaar naait betreft de grappen, grollen en moppen, een potje sporten, troof call( een variant van het klaverjassen), de bigi dansie (heavy dance) en dan houdt het echt op.
In vergelijking met Suriname dat vele dagbladen, opinie magazines en zelfs TV-zenders kent hebben Surinamers in Nederland ondanks de hogere educatieve welvaart geen eigen krant maar ook geen landelijke TV zender. De eens op confessionele leest geschoeide OHM had een bestuur waarin een ieder elkaars aangetrouwde was. Op die wijze hoopte men de corruptie en een zwijgcultuur in volle beslotenheid te kunnen consolideren tot men een keer echt aan de lurven werd gevat. De enige krant die nog over is, betreft het gratis toko-aan-toko blad onder de titel: Dreamz Magazine.
Binnen de Nederlandse politiek donderden magistraten van Surinaamse origine even snel vanuit hun zadel naar beneden als ze zich erin hadden weten te nestelen. Het fenomeen Tara Oedayrajsingh Varma van Groenlinks is er een aanschouwelijk voorbeeld van die met haar pueriele dwaasheid zich midden in de belangstelling plaatste van de hele Nederlandse pers en media. Een enkele keer moest een Surinaamse magistraat al tijdens de beëdiging aftreden omdat er plotseling aan het daglicht kwam dat de desbetreffende magistraat een maîtresse van Bouterse was geweest(?).
Zo zijn er meerdere voorbeelden om er de één-dags-vlieger-kwaliteit onder vele Surinaamse strebers mee te kunnen illustreren. Op het gebied van de wetenschap zijn er ook wat pogingen geweest. Op de radboud universiteit werd de leerstoel Surinamistiek gerealiseerd waarvan de voorzitter de Surinaamse anglist Dr. Herman Wekker was. Het was niet duidelijk hoe hij één of meerdere verbasterde Surinaamse culturele (straat)talen dacht te kunnen veredelen via een dergelijke leerstoel. Aan de UVA werd in 2007 de leerstoel West-Indische letteren geïnstalleerd, die bemand werd door de tot Surinamist verheven Brabander, Michiel Van kempen. Los van de weerzin die, zoals Het Parool er diverse keren gewag van maakte, er bij het college van bestuur van de UVA jegens deze leerstoel gerezen was, werd Van Kempen gecompromitteerd vanuit uitgeverij Relicon te Paramaribo.
Uitgever Robby Parabirsingh gaf er ruchtbaarheid aan dat Van kempen een heel onderzoeksrapport van de in Suriname wonende Hagenaar, Peter Potter, in zijn proefschrift had verwerkt en gauw naar Nederland vluchtte. Parabirsingh verzorgde samen met Van Kempen het vak Nederlands op het VWO.